Wo2Slachtoffers.nl

Have, van der, Christina Adriana

Geboortedatum:
5 april 1920 (Rotterdam)
Overlijdensdatum:
12 juni 1945 (Hoek van Holland, gemeente Rotterdam)

Biografie

Woonde in Rotterdam, Schieweg 242a. Dochter van betonwerker/kantoorbediende Adrianus Johannes van der Have (23 juni 1897 Rotterdam) en Maria Clement (5 maart 1897 Rotterdam). Zij had nog twee broers: Johannes, geboren 1 juni 1926 in Rotterdam en Rudolf Eduard, geboren 21 juni 1930 in Rotterdam. Ongehuwd. Kantoorbediende/typiste. Apostolisch. In maart 1945 ontving de Inlichtingendienst van de LKP het bericht dat op een Dienststelle van de Abwehr aan de Oudorpweg 33 in Kralingen een lijst zou circuleren met namen van vooraanstaande figuren van de BS in Rotterdam. Met deze lijst zou een deel van het gewapende verzet opgerold kunnen worden, en dat moest voorkomen worden. Om de lijst in handen te krijgen, voerden tien leden van de LKP-Rotterdam in de avond van 5 april 1945, op het moment dat er een feest werd georganiseerd, een overval uit. De Rotterdamse LKP-leider Marinus van der Stoep, die tevens districtscommandant Strijdend Gedeelte BS was, nam tegen de veiligheidsrichtlijnen in deel aan deze gevaarlijke actie. Hij kwam net terug uit Engeland waar hij was bijgeschoold. In illegale kringen was bij zijn afwezigheid echter aan zijn gezag gemorreld en er gingen zelfs geruchten dat hij geliquideerd zou worden. Om zich te bewijzen deed hij aan de verrassingsaanval mee. Een onbekende voor hem was Kitty van der Have, die sinds enkele maanden werkzaam was in illegale kringen en contacten had met enkele LKP’ers, onder wie de economiestudent Henk 'Rooie Chris' Scheffer. Kitty zou op haar ‘verjaardagsfeest’ de sterke drank rijkelijk laten vloeien. Wat de LKP niet wist, was dat zij goed bevriend was geraakt met een lid van de Kriegsmarine, Hans Grill, die zij ontraadde naar het feest op de Oudorpweg te komen. Grill vertelde het bericht van Kitty door aan Oberleutnant Ulrich Schwartz, die besloot tot het nemen van veiligheidsmaatregelen. Er werd twintig man bewaking aangerukt om de overval van de LKP te laten mislukken. Om ongeveer 22.00 uur zag Kitty dat er een mitrailleur op het balkon werd geïnstalleerd. Ze realiseerde zich dat er iets mis was gegaan. Zoals met de LKP’ers afgesproken legde ze in het kelderraam een briefje met ‘alarm’ erop. Bij het naderen van het huis werden de LKP’ers van verscheidene kanten onder vuur genomen en gedwongen te vluchten. De LKP-leider Marinus van der Stoep bleef met een zware wond aan het achterhoofd achter. Al snel bleek dat voor de overval geen overleg had plaatsgevonden met de gewestelijk commandant Strijdend Gedeelte van de BS Zuid-Holland-Zuid, Fake Albert van der Hoeven. Hij vroeg zich af wat de LKP in een gebouw dat nog maar net betrokken was te zoeken had. Ook de LKP vroeg zich dat later af. Bestonden de lijsten met namen en adressen van het verzet wel? Wat was er gebeurd als de overval was geslaagd? De reputatie van de LKP kreeg wederom een flinke deuk. Een paar dagen eerder, op 3 april, waren als vergelding voor de aanslag door de KP op de majoor van de Ordepolitie Jacobus Tetenburg twintig arrestanten, allen lid van het verzet, tegen de helling van de Oostzeedijk bij de Hoflaan gefusilleerd. Marinus van der Stoep overleed op 9 april 1945 in het ziekenhuis aan zijn verwondingen.
De LKP-Rotterdam vermoedde al snel dat er, gezien het verloop van de actie, sprake moest zijn van verraad. Na enkele weken ging de verdenking uit naar Kitty van der Have. Het lukte de LKP’ers niet makkelijk om haar te vinden. De zaak van Kitty kwam aan Duitse zijde in handen van Oberleutnant Ulrich Schwartz van de Abwehr, die verliefd was op Kitty. Hij zorgde ervoor dat de zaak niet in behandeling werd genomen door de Sicherheitsdienst. Het stel vertrok enkele dagen na de overval naar Den Helder en vervolgens naar Amsterdam, waar ze tot 1 juni verbleven. Inmiddels zaten de Rotterdamse LKP’ers haar op de hielen. Rond de bevrijding wisten ze nog niet waar Kitty was, maar voor het rechtvaardigen van de overval moest en zou men haar in handen krijgen. Eind mei werd ze in Amsterdam aangehouden in het bijzijn van Ulrich Schwartz. Terug in Rotterdam werd in verhoren door Willem Mooy van de Politieke Opsporingsdienst en K. van Roon, haar voormalige BS-commandant, duidelijk dat ze een stommiteit had begaan, maar geen verraad. Anders zou tijdens of na de mislukte overval de verzetsgroep opgerold zijn. Kitty was opgelucht. Ondertussen was Henk Scheffer al een paar keer op bezoek geweest bij de ouders van Kitty, bezorgd over haar lot, zo dachten zij. Kitty vertelde haar moeder dat ze dacht dat Scheffer verliefd op haar was, nadat hij haar op 4 juni had opgezocht. Op 5 juni werd Kitty op straat aangesproken door twee BS’ers in burger. Via het hoofdkwartier werd ze naar het huis van de BS’er Jos de Groot aan de Oostmaaslaan gebracht. In tegenstelling tot de eerdere verhoren stond voor Scheffer na zijn verhoor haar verraad wél vast. Het briefje met ‘alarm’ hadden ze op de avond van de overval niet bij het kelderraam gevonden, kreeg zij te horen. De dood van hun KP-leider Marinus van der Stoep moest worden gewroken. Dezelfde avond namen zeven voormalige illegale werkers het recht in eigen hand en werd Kitty vermoord. Terwijl ze in bedwang werd gehouden duwde een van de aanwezige mannen een doek met ether voor haar mond. Daarna droegen ze haar naar de badkamer en werd ze in een met water gevulde badkuip verdronken. Om de identificatie te bemoeilijken werd haar hoofd kaal geschoren en het lichaam naakt in aan elkaar vastgemaakte jutezakken gedaan. De zak werd verzwaard met stenen en een stuk bindijzer. In een roeibootje werd het ontzielde lichaam naar het midden van het Boerengat gebracht en overboord gezet. De mannen spraken af nooit over de liquidatie te praten. Op 11 juni 1945 werd door een schipper uit het Boerengat een lijk opgehaald van een vrouw. Het lijk werd ingeschreven door de negentienjarige Johannes van der Have, die in opdracht van de Binnenlandse Strijdkrachten voor de bewaking van het Bergwegziekenhuis moest zorgen. Johannes, de broer van Kitty van der Have, wist toen niet dat de registratie zijn zuster betrof. Aan de hand van haar gebitsstatus werd echter al snel duidelijk dat het om haar ging. Door de Burgerlijke Stand Rotterdam werd een overlijdensakte opgemaakt met 12 juni 1945 als overlijdensdatum.
Zes dragers van het detachement van de BS waarvoor Kitty had gewerkt, brachten haar naar haar laatste rustplaats. Kitty zou door de Duitse contraspionage vermoord zijn, zo werd gedacht. Willem Mooy van de Politieke Opsporingsdienst, die Kitty van der Have na de eerste verhoren in Rotterdam vrijliet, werd door Scheffer en zijn mannen geïntimideerd en zelfs beschuldigd van de moord op Kitty en bedreigd met arrestatie als hij niet zou toegeven dat Kitty aan hem bekend had dat ze verraad had gepleegd. Ook Ulrich Schwartz werd, als hij niet 'toegeeft' dat hij niet via Hans Grill van de overval heeft gehoord maar via Kitty zelf, door Scheffer cum suis beschuldigd van de moord op Kitty. Ondertussen deden de Rotterdamse inspecteur van politie Antoon Marinus Starrenburg (1898-2000) en brigadier Leendert de Klerk (1895-1956) onderzoek naar de moord. Al snel werd de recherche duidelijk dat de moordenaars zich in kringen van het voormalig verzet ophielden. Starrenburg wist goed de weg te vinden in kringen van het voormalige gewapende verzet, want in de oorlog had hij als zogenaamde ‘goede politieagent’ op verzoek van de Inlichtingendienst van de LKP (BS) tientallen liquidaties ‘opgelost’. Ook na de bevrijding werd Starrenburg door de daders in vertrouwen genomen en geïnformeerd over de toedracht van de moord. Terwijl men wist wie de verdachten waren, werd de zaak na overleg tussen de politie en de officier van justitie, mr. J.C. Donker geseponeerd. In de opvatting van Starrenburg was de liquidatie te beschouwen als een nasleep van de oorlog.
De zaak Kitty van der Have, dossier N.N., bleef tot 1950 gesloten. Kitty’s vader wist overigens al kort na het vinden van het lijk van zijn dochter wie de moordenaars waren. Deze bevonden zich namelijk in kringen van het voormalig verzet. Door de Rotterdamse recherche werd hij echter niet serieus genomen en afgewimpeld. In 1950 kwam dan toch de onaangename waarheid alsnog aan het licht en werd de zaak heropend. De in de oorlog beruchte zwarthandelaar Peter Henssen werd vanwege een smokkelaffaire gearresteerd. In en na de oorlog was hij bij liquidaties en moorden betrokken. Hij wilde zijn geweten zuiveren door een verklaring af te leggen, onder andere over wat hij wist over de moord op Kitty van der Have. Hij was daar zelf niet bij betrokken geweest maar wist er wel over te vertellen. Het onderzoek door de Rijkspolitie werd overgenomen door de Koninklijke Marechaussee omdat de BS na de bevrijding onder het militair regiem vielen. Zeven leden van het voormalige verzet werden aangehouden. Onder hen was Jos de Groot (Jos de Killer) die, geconfronteerd met de verklaringen van Henssen, uit de doeken deed wat ieders aandeel bij de moord was geweest. Ook werden in 1950 Ulrich Schwartz en Hans Grill verhoord. Grill verklaarde dat Kitty niet de bedoeling had de overval te verraden maar hem in vertrouwen had genomen om zijn leven te redden. De Rotterdamse officier van justitie mr. T. Semeijns de Vries van Doesburgh sprak van een bijzonder stuitende liquidatie en vond dat het niet anders kon dan dat er ‘bijbedoelingen zijn geweest’. Scheffer en de mededaders gaven de moord op Kitty van der Have onmiddellijk toe, maar er zou geen sprake zijn geweest van bijbedoelingen. Ze werd zelfs door de voormalige LKP’er beschuldigd van seks met zo’n beetje iedereen. Uiteindelijk stonden vier van de zeven oud-LKP’ers alsnog terecht. Omdat zij ten tijde van de moord als BS’er of POD’er in dienst waren van het Militair Gezag, diende de zaak voor de Krijgsraad en werden de mannen tot voorwaardelijke gevangenisstraffen veroordeeld. De moordenaars hoefden niet de cel in. Als getuige à decharge trad de Rotterdamse hoofdcommissaris van politie H.M.C.A. Staal op. De uitspraak tegen Henk Scheffer luidde een voorwaardelijke straf van één jaar, terwijl de andere drie mannen tot drie en vier maanden cel werden veroordeeld. Auditeur-militair mr. F. van der Dussen had zwaardere straffen geëist en ging nog dezelfde dag in hoger beroep. Dat ging echter niet door omdat de minister van justitie, mr. A.A.M. Struyken, niet wilde dat ‘goede vaderlanders onbillijk worden bestraft’.

Heeft u zelf meer informatie over deze persoon? Lever het aan!

Bronnen

Informatie:
Overlijdensakte 7668/1945 gemeente Rotterdam.